Vaarwel tegenslagen, vergeelde vooruitzichten,
mijn omgewoelde nacht loopt ten einde.
Licht stroomt binnen met bleke schaduwen,
tekent de slaapkamer en vijf groene tuinen daaronder,
verschillend van aard,
van wild tot bedaard en betegeld.
Relativeren is passende plaats nemen bij het raam,
overtreffende trap van doorlopen langs dichte deuren
waar men vroeger hopeloos op klopte.
Ergens in de wereld is de lente in aantocht
en wachten bloembollen onder het oppervlak
op het teken uit te breken.
Groene sprieten, bloemen, bloesem van jewelste,
ik bezit een fractie van hun wijsheid
in invloedsferen waar mijn verstand niet komt,
te midden van celdeling, celsterfte, duistere bloedsomloop.
Met beide benen op de grond groei ik boven de wrok uit
naar het voorbeeld van een boom, die zijn nut heeft bewezen,
broedplaats voor vogels,
schuilplaats voor zon en regen.

Uit: Liever geen treurwilg



 aaa